De overgang van acute en chronische pijn is vrij arbitrair. Bij chronische pijn is meestal sprake van pijn die blijft bestaan terwijl men op grond van het natuurlijk beloop van de aandoening geen pijn meer verwacht wordt.
Het probleem is dat wij van vele pijnsyndromen de etiologie niet weten, laat staan het natuurlijk beloop. Internationaal heeft men afgesproken dat de grens van de duur van de pijn ongeveer bij drie maanden ligt. Hierna spreekt men van chronische pijn.
Bij chronische pijn kunnen door het langdurige verloop allerlei secundaire gevolgen optreden. Hierbij kan bijvoorbeeld angst en/of depressie ontstaan, die dan weer een negatief effect hebben op de pijnbeleving van de patiënt.
In tegenstelling tot acute pijn, is chronische pijn niet altijd verbonden met het oorspronkelijke letsel. De intensiteit van de pijn staat ook niet meer in verhouding tot dit letsel. Chronische pijn wordt centraal aangestuurd vanuit de hersenen en vraagt een specifieke behandelwijze. De beschermende of waarschuwende functie van pijn is bij chronische pijn verloren gegaan.
De rug is met 47 procent de belangrijkste plaats waar chronische pijn optreedt . Gewrichten zijn ook een frequente lokalisatie (> 40%), waarbij kniepijn (16%) het meest voorkomt . Artrosepijn, rugpijn en kankergerelateerde pijn zijn de meest voorkomende vormen van chronische pijn.